Vertrouwen
Rupsje Nooitgenoeg
23-04-10 11:22
Van de week was ik te gast bij een symposium over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en Vertrouwen waarbij uitgebreid werd gesproken over verantwoord ondernemen en beeldvorming (de klant moet het ook zien dat je verantwoord onderneemt). De inhoud riep bij mij het beeld op van Rupsje Nooitgenoeg. Een verhaal uit mijn kindertijd en een boek (met gaten) wat nog steeds te koop is. Tijdens dit symposium was er onder andere aandacht voor de consument en deze werd niet altijd als geleerd, zorgvuldig en bekwaam afgeschilderd: de consument moet leren om verantwoord te leven, omdat hij dat doorgaans niet doet. En zo vond men, daar had ook de producent (het bedrijfsleven) een taak in.
Verantwoord ondernemen kent drie pijlers: People, Planet, Profit. Zorg voor de mensen - je personeel en je klanten - zorg voor de planeet, en zorg voor je winst (immers zonder winst ook geen voortbestaan). Zorg voor de planeet bestaat dan uit geen kinderarbeid, geen onnodige vervuiling, goede arbeidsvoorwaarden, duurzame producten, etcetera. En toen kroop zo maar Rupsje Nooitgenoeg mijn gedachten in. Rupsje Nooitgenoeg eet, eet en eet. Alles wat je hem voorzet eet hij op. Nooit heeft hij genoeg en uiteindelijk wordt hij een vlinder. De begeerte van de mens verbeeld aan de hand van Rupsje Nooitgenoeg! Alleen lukt het de mens maar niet om een vlinder te worden.
Mijn vraag is, in hoeverre moet je als bedrijf producten produceren die een mens niet echt nodig heeft? Ook een bedrijf is een Rupsje Nooitgenoeg, maar ook een bedrijf zal nooit een vlinder worden. En natuurlijk in hoeverre moet de consument dingen kopen die hij niet echt nodig heeft? Wanneer we de zorg voor onze planeet in ogenschouw nemen, is dit wellicht een passende vraag. De belasting voor onze planeet gaat haar draagkracht te boven. En het is de mens die haar belast.
In hoeverre ben je als ondernemer Maatschappelijk Verantwoord bezig als je een product op de markt brengt dat ongezond is (voor mens, financiën en/of aarde) zeker wanneer dit product bovenal overbodig is? Het is mijns inziens een beetje te makkelijk om de tijdens dit symposium onbekwaam verklaarde consument nu als zelf verantwoordelijk weg te zetten en dan te zeggen “de klant is zelf verantwoordelijk voor het ijsje dat hij koopt”. Hier werd door de ondernemer iedere verantwoordelijkheid afgelegd. Wel willen opvoeden, maar dan vooral tot begeerte. Verantwoord ondernemen werd een zaak van beeldvorming, zorgen dat de klant het beeld heeft dat je maatschappelijk verantwoord onderneemt. Deze beeldvorming is de basis van het vertrouwen wat de klant in je heeft. En dan kun je praten als burgmans; eerst de klant onmondig verklaren, hem mooie praatjes voorhouden en hem dan zelf verantwoordelijk maken voor het kopen van je product, ook al is dit product te belastend voor mens en wereld. Op zo’n moment verlies je elke geloofwaardigheid op het gebied van maatschappelijke verantwoordelijkheid.
En nu is dit geen pleidooi voor een saai leven zonder Senseo’s en zonder iPad, of een leven met maar één televisie in huis en geen vier flatscreens, waarvan eentje in de opslag voor het geval er eentje stuk gaat. Dit is een pleidooi voor het stellen van vragen bij de menselijke begeerte. Deze begeerte is de drijfveer van onze economie en van onze te hoge belasting van ons zelf (overgewicht en overmatige stress) en van de aarde. Zowel vraag als aanbod richten zich op begeerte. De consument wil dat zijn begeerte vervuld wordt, ondanks alles. De producent wakkert nieuwe begeertes aan, zelfs ongekende. Hebben is tot norm geworden, overschot en overbelasting zijn haar bijwerking. Ik stel dus eigenlijk twee vragen: in hoeverre moet iedere vraag, iedere wil, iedere begeerte ingewilligd worden en in hoeverre moeten nieuwe vragen, willen en begeertes aangeleerd en verder aangewakkerd worden als het inwilligen van deze vragen leidt tot een overbelasting van mens en planeet?
Gek genoeg zijn er heel wat onder ons die vinden dat deze begeerte toch wel grenzen heeft, zeker wanneer het gaat om financiële beloningen voor geleverde diensten in het bedrijfsleven. Ook het bedrijf en zijn leiders zijn net als ieder van ons Rupsjes Nooitgenoeg. Maar zij mogen het niet! Dat gaat alle perken te buiten. De grote winsten en hoge bonussen worden door de publieke opinie negatief beoordeeld (lees: dit is slecht voor de beeldvorming van het bedrijf). Maar ondertussen eten we onze zesde magnum van deze week en bestuderen we de mogelijkheden om toch maar een iPad in handen te krijgen, ook als deze nog niet op de Nederlandse markt is. Eten, eten, eten en maar hopen dat we een vlinder worden.
Verantwoord ondernemen kent drie pijlers: People, Planet, Profit. Zorg voor de mensen - je personeel en je klanten - zorg voor de planeet, en zorg voor je winst (immers zonder winst ook geen voortbestaan). Zorg voor de planeet bestaat dan uit geen kinderarbeid, geen onnodige vervuiling, goede arbeidsvoorwaarden, duurzame producten, etcetera. En toen kroop zo maar Rupsje Nooitgenoeg mijn gedachten in. Rupsje Nooitgenoeg eet, eet en eet. Alles wat je hem voorzet eet hij op. Nooit heeft hij genoeg en uiteindelijk wordt hij een vlinder. De begeerte van de mens verbeeld aan de hand van Rupsje Nooitgenoeg! Alleen lukt het de mens maar niet om een vlinder te worden.
Mijn vraag is, in hoeverre moet je als bedrijf producten produceren die een mens niet echt nodig heeft? Ook een bedrijf is een Rupsje Nooitgenoeg, maar ook een bedrijf zal nooit een vlinder worden. En natuurlijk in hoeverre moet de consument dingen kopen die hij niet echt nodig heeft? Wanneer we de zorg voor onze planeet in ogenschouw nemen, is dit wellicht een passende vraag. De belasting voor onze planeet gaat haar draagkracht te boven. En het is de mens die haar belast.
In hoeverre ben je als ondernemer Maatschappelijk Verantwoord bezig als je een product op de markt brengt dat ongezond is (voor mens, financiën en/of aarde) zeker wanneer dit product bovenal overbodig is? Het is mijns inziens een beetje te makkelijk om de tijdens dit symposium onbekwaam verklaarde consument nu als zelf verantwoordelijk weg te zetten en dan te zeggen “de klant is zelf verantwoordelijk voor het ijsje dat hij koopt”. Hier werd door de ondernemer iedere verantwoordelijkheid afgelegd. Wel willen opvoeden, maar dan vooral tot begeerte. Verantwoord ondernemen werd een zaak van beeldvorming, zorgen dat de klant het beeld heeft dat je maatschappelijk verantwoord onderneemt. Deze beeldvorming is de basis van het vertrouwen wat de klant in je heeft. En dan kun je praten als burgmans; eerst de klant onmondig verklaren, hem mooie praatjes voorhouden en hem dan zelf verantwoordelijk maken voor het kopen van je product, ook al is dit product te belastend voor mens en wereld. Op zo’n moment verlies je elke geloofwaardigheid op het gebied van maatschappelijke verantwoordelijkheid.
En nu is dit geen pleidooi voor een saai leven zonder Senseo’s en zonder iPad, of een leven met maar één televisie in huis en geen vier flatscreens, waarvan eentje in de opslag voor het geval er eentje stuk gaat. Dit is een pleidooi voor het stellen van vragen bij de menselijke begeerte. Deze begeerte is de drijfveer van onze economie en van onze te hoge belasting van ons zelf (overgewicht en overmatige stress) en van de aarde. Zowel vraag als aanbod richten zich op begeerte. De consument wil dat zijn begeerte vervuld wordt, ondanks alles. De producent wakkert nieuwe begeertes aan, zelfs ongekende. Hebben is tot norm geworden, overschot en overbelasting zijn haar bijwerking. Ik stel dus eigenlijk twee vragen: in hoeverre moet iedere vraag, iedere wil, iedere begeerte ingewilligd worden en in hoeverre moeten nieuwe vragen, willen en begeertes aangeleerd en verder aangewakkerd worden als het inwilligen van deze vragen leidt tot een overbelasting van mens en planeet?
Gek genoeg zijn er heel wat onder ons die vinden dat deze begeerte toch wel grenzen heeft, zeker wanneer het gaat om financiële beloningen voor geleverde diensten in het bedrijfsleven. Ook het bedrijf en zijn leiders zijn net als ieder van ons Rupsjes Nooitgenoeg. Maar zij mogen het niet! Dat gaat alle perken te buiten. De grote winsten en hoge bonussen worden door de publieke opinie negatief beoordeeld (lees: dit is slecht voor de beeldvorming van het bedrijf). Maar ondertussen eten we onze zesde magnum van deze week en bestuderen we de mogelijkheden om toch maar een iPad in handen te krijgen, ook als deze nog niet op de Nederlandse markt is. Eten, eten, eten en maar hopen dat we een vlinder worden.
blog comments powered by Disqus
Het is ongezond medici te wantrouwen
17-11-09 11:12
Vandaag in het Brabants Dagblad - Jacomijn Hendrickx -
Een kritische houding kan nooit kwaad. Maar kritisch zijn is iets anders dan wantrouwend zijn. Kritiek is gebaseerd op kennis. Er is alleen ruimte voor wantrouwen en vertrouwen als er geen kennis is. Vertrouwen en kennis vormen een weegschaal. Aan de ene kant staat vertrouwen en aan de andere kant kennis. Naarmate onze kennis minder wordt zijn we aangewezen op vertrouwen. Naarmate onze eigen kennis meer wordt, zullen we minder vertrouwen en meer samenwerken op grond van weten. Wanneer ik ziek ben, dan ga ik naar de dokter. Hij weet aanzienlijk meer over menselijke ziekten en mijn gezondheid dan ik. Ik ben aangewezen op zijn kennis en ik moet hem vertrouwen. Ik kan mijn arts niet controleren, daartoe ontbeer ik de kennis. Een arts die bij een collega te rade gaat zal dit veeleer doen op grond van zijn kennis, hij weet wat hij aan de ander heeft. Op grond van zijn eigen kennis, kan hij het werk van de ander kritisch beoordelen.
Alleen een deskundige kan dus met recht zeggen of mijn arts mijn vertrouwen waard is, alleen een deskundige kan kritisch zijn. De deskundige heeft de kennis die ik ontbeer. Het wantrouwen dat gezaaid wordt, wordt niet gezaaid door artsen of door wetenschappers, maar door mensen, die net als ik, geen medische achtergrond hebben. Vaak wordt er wel naar wetenschappelijk onderzoek of naar artsen verwezen die zeggen kritisch te zijn. Gek genoeg veronderstelt dit hetzelfde vertrouwen. De arts of wetenschapper die tegen de griepprik is wordt wel vertrouwd en de arts of wetenschapper die voor de griepprik is niet. Het gaat hier nog steeds over de ene kant van de weegschaal, namelijk de vertrouwenskant. Beide kanten kunnen niet door de wantrouwende getoetst worden, alleen de wetenschapper kan dit op grond van zijn kennis. De wantrouwende zoekt bevestiging van zijn wantrouwen en hiervoor moet hij anderen vertrouwen. Het wordt dus een strijd tussen mensen die het vertrouwen waard zijn. Maar het is nog steeds dezelfde weegschaal.
Het zaaien van wantrouwen is erg belangrijk voor diegene die wantrouwend is. De wantrouwende heeft namelijk een probleem. Hij weet niet wat hij moet doen: wel of geen griepprik halen, wel of niet zijn dokter vertrouwen. Dit heeft een extra angst ‘wat als ik toch ziek wordt?’ tot gevolg. Dit vervelende gevoel moet worden opgeheven. Wanneer iedereen in de omgeving overgaat tot het halen van een griepprik, dan wordt de angst alleen maar groter. Die anderen moeten dus ook wantrouwend worden. De eenzaamheid moet worden opgeheven. Er wordt dus gezocht naar onderbouwingen van het wantrouwen, van een het beperkte risico als de griepprik niet gehaald wordt en van de grote risico’s van het halen van de griepprik. Deze onderbouwingen worden niet door eigen kennis ondersteund, maar door anderen te vertrouwen. En dan, als het wantrouwen volledig is, dan moeten zieltjes gewonnen worden. Hoe meer mensen wantrouwen, hoe juister het wantrouwen wordt: ‘zie je wel dat ik gelijk heb, zij vinden het ook’.
De weegschaal kennis en vertrouwen blijft onveranderd; De griepprik kan zowel vertrouwd als wantrouwd worden. Daar kan ik niet zo veel aan veranderen. De enige houvast die ik heb, zijn de belangen die worden nagestreefd. Een wantrouwend iemand dient zijn eigen belang, namelijk zijn wantrouwen ondersteunen. Een medische wetenschapper dient het belang van de patiënt, met al de kennis die hij heeft. Er rest mij, als (potentiële) patiënt, dus niets anders dan zelf de wetenschapper te vertrouwen. Bovendien is het dwaas te vertrouwen op een ander die net als ik niet weet.
Het is ongezond om medici te wantrouwen
De laatste weken worden we overspoeld signalen die stellen dat we de griepprik moeten wantrouwen. En ook de medische sector in zijn geheel wordt in een kwaad daglicht geplaatst. Dit doet ons echter meer kwaad dan goed. We zijn niet gebaat bij wantrouwen in de medische sector. Wantrouwen is geen fijn gevoel, zeker niet als je bent aangewezen op die betreffende persoon voor je eigen voortbestaan. Bij ziekte ben je aangewezen op een arts. Als je je arts wantrouwt dan kun je een andere arts zoeken. Maar als je alle artsen wantrouwt, waar moet je dan naar toe, als je ziek bent? Algeheel wantrouwen in de medische sector leidt tot algehele wanhoop: ‘wat te doen bij ziekte?’.Een kritische houding kan nooit kwaad. Maar kritisch zijn is iets anders dan wantrouwend zijn. Kritiek is gebaseerd op kennis. Er is alleen ruimte voor wantrouwen en vertrouwen als er geen kennis is. Vertrouwen en kennis vormen een weegschaal. Aan de ene kant staat vertrouwen en aan de andere kant kennis. Naarmate onze kennis minder wordt zijn we aangewezen op vertrouwen. Naarmate onze eigen kennis meer wordt, zullen we minder vertrouwen en meer samenwerken op grond van weten. Wanneer ik ziek ben, dan ga ik naar de dokter. Hij weet aanzienlijk meer over menselijke ziekten en mijn gezondheid dan ik. Ik ben aangewezen op zijn kennis en ik moet hem vertrouwen. Ik kan mijn arts niet controleren, daartoe ontbeer ik de kennis. Een arts die bij een collega te rade gaat zal dit veeleer doen op grond van zijn kennis, hij weet wat hij aan de ander heeft. Op grond van zijn eigen kennis, kan hij het werk van de ander kritisch beoordelen.
Alleen een deskundige kan dus met recht zeggen of mijn arts mijn vertrouwen waard is, alleen een deskundige kan kritisch zijn. De deskundige heeft de kennis die ik ontbeer. Het wantrouwen dat gezaaid wordt, wordt niet gezaaid door artsen of door wetenschappers, maar door mensen, die net als ik, geen medische achtergrond hebben. Vaak wordt er wel naar wetenschappelijk onderzoek of naar artsen verwezen die zeggen kritisch te zijn. Gek genoeg veronderstelt dit hetzelfde vertrouwen. De arts of wetenschapper die tegen de griepprik is wordt wel vertrouwd en de arts of wetenschapper die voor de griepprik is niet. Het gaat hier nog steeds over de ene kant van de weegschaal, namelijk de vertrouwenskant. Beide kanten kunnen niet door de wantrouwende getoetst worden, alleen de wetenschapper kan dit op grond van zijn kennis. De wantrouwende zoekt bevestiging van zijn wantrouwen en hiervoor moet hij anderen vertrouwen. Het wordt dus een strijd tussen mensen die het vertrouwen waard zijn. Maar het is nog steeds dezelfde weegschaal.
Het zaaien van wantrouwen is erg belangrijk voor diegene die wantrouwend is. De wantrouwende heeft namelijk een probleem. Hij weet niet wat hij moet doen: wel of geen griepprik halen, wel of niet zijn dokter vertrouwen. Dit heeft een extra angst ‘wat als ik toch ziek wordt?’ tot gevolg. Dit vervelende gevoel moet worden opgeheven. Wanneer iedereen in de omgeving overgaat tot het halen van een griepprik, dan wordt de angst alleen maar groter. Die anderen moeten dus ook wantrouwend worden. De eenzaamheid moet worden opgeheven. Er wordt dus gezocht naar onderbouwingen van het wantrouwen, van een het beperkte risico als de griepprik niet gehaald wordt en van de grote risico’s van het halen van de griepprik. Deze onderbouwingen worden niet door eigen kennis ondersteund, maar door anderen te vertrouwen. En dan, als het wantrouwen volledig is, dan moeten zieltjes gewonnen worden. Hoe meer mensen wantrouwen, hoe juister het wantrouwen wordt: ‘zie je wel dat ik gelijk heb, zij vinden het ook’.
De weegschaal kennis en vertrouwen blijft onveranderd; De griepprik kan zowel vertrouwd als wantrouwd worden. Daar kan ik niet zo veel aan veranderen. De enige houvast die ik heb, zijn de belangen die worden nagestreefd. Een wantrouwend iemand dient zijn eigen belang, namelijk zijn wantrouwen ondersteunen. Een medische wetenschapper dient het belang van de patiënt, met al de kennis die hij heeft. Er rest mij, als (potentiële) patiënt, dus niets anders dan zelf de wetenschapper te vertrouwen. Bovendien is het dwaas te vertrouwen op een ander die net als ik niet weet.